“Denk aan je hart,” zei paus Franciscus deze maand bij het Angelusgebed op het Sint Pietersplein in Rome.
Alle versoepelingen ten spijt, vele mensen hebben nog steeds te lijden onder een steeds drukkender gevoeld corona-isolement. Als iemand isolement wist te doorbreken, zelfs bij volkomen uitzichtloosheid, dan was het Petrus Donders (1809-1886). Geboren in een arm Tilburgs weversgezin leek ook Petrus (‘Peerke’ op z’n Brabants) Donders, veroordeeld tot een leven van totaal uitzichtloze armoede en ellende. Toch heersten in het gezin liefde, geloof en zorgzaamheid.
Het is in dat klimaat dat Peerke zich als zesjarige al bewust is van zijn priesterroeping. Hij doet niets liever dan Misje spelen. Maar nog meer wil hij dienstbaar, ijverig en gehoorzaam zijn. Hij wordt erom gepest, maar dat slaat om in waardering en respect. De parochiegeestelijken zijn onder de indruk van de catecheselessen die hij andere kinderen geeft.
Die raken er geleidelijk van overtuigd dat de hemel andere plannen met hem heeft dan een bestaan als wever. Ook na tien jaar van lange dagen achter het weefgetouw geeft Peerke zijn verlangen priester te worden niet op. Omdat hij overal wordt afgewezen, weet zijn pastoor het hoofd van het kleinseminarie te overtuigen: op zijn 22ste mag hij half knecht, half leerling worden. Zijn leerachterstand en onhandigheid wekt niet alleen de spotlust van zijn tien jaar jongere klasgenoten, maar ook die van zijn collega’s. Maar zijn eindeloze geduld, vriendelijkheid en oprechte vroomheid doen in beide kampen respect en waardering voor hem groeien.
Omdat hij overal wordt afgewezen, weet zijn pastoor het hoofd van het kleinseminarie te overtuigen.
Net als zijn heilige tijdgenoot Giovanni Bosco (1815-1888) verlangt Petrus Donders er van jongsaf naar zoveel mogelijk zielen bij Jezus te brengen en hen laten delen in de vreugde van Gods liefdevolle nabijheid. Dus als hij hoort van de enorme priesternood in Suriname, er waren er maar twee of drie, meldt hij zich onmiddellijk aan. Dat een enkeling die het waagde soms al na enkele weken bezweek weerhoudt hem niet. “In alles de wil van de goede God”, is zijn devies.
Niet lang na zijn priesterwijding vertrekt Petrus Donders per zeilboot naar Suriname. Hij is dan 32 jaar oud.
De omstandigheden die hij er aantreft zijn bar en boos. Afgezien van de bloedhitte, stortregens, tropische ziekten en akelig ongedierte leidt het gros van de mensen er een allesbehalve christelijk leven. Hemeltergend is de situatie van de tienduizenden zwarte slaven voor wie geen straf te wreed is. Ook in Paramaribo is het gekerm van afgeranselde slaven een constante. Het wettelijk maximum voor mannen is 25 zweepslagen, maar de praktijk is 140 tot 150, ongeacht het geslacht. Een reiziger uit die tijd getuigt dat van alle slavenlanden waar hij geweest is nergens de omstandigheden zo gruwelijk zijn als in Suriname.
Aankomst op Batavia nu.
Donders en zijn collega’s moeten zich continue verbijten: er iets van zeggen, zoals eerder dominees probeerden, zou het er alleen erger op maken. Zij hebben dubbel medelijden met de slaven, omdat zij in hun ogen ook nog eens gevangen zijn in hun heidense godsdiensten, vol angsten, vervloekingen en bezweringen. Maar ook het overgrote deel van de rest van de bevolking leeft in slavernij, maar dan die van de zonde, die afsnijdt van Gods liefde. Dat is het ergste isolement dat een mens kan overkomen.
Met eindeloos geduld en een onvoorstelbare offerbereidheid heeft Peerke Donders die verschillende vormen van isolement bij tallozen doorbroken. Het meest duidelijk is dat geworden tijdens de 27 jaar die hij heeft geleefd en gearbeid in de melaatsenkolonie Batavia. Het waren vooral - maar niet uitsluitend - slaven die er terecht kwamen om, voorgoed uitgebannen uit de samenleving, aan hun lot overgelaten langzaam en uiterst pijnlijk weg te teren.
Als niet besmettelijkheid reden was om ze te mijden, dan wel de afzichtelijkheid en de ondragelijke stank die ze verspreidden. Het was niet alleen Donders die een voorliefde voor dit ‘menselijk afval’ koesterde. Mgr. Grooff, de man die hem naar Suriname haalde, en verschillende medepriesters verbleven graag op Batavia juist vanwege de troost die zij er als priester konden brengen.
Zijn biografen suggereren iets van een stille afspraak met de hemel.
Men zou kunnen zeggen dat wat Grooff en de anderen er per toerbeurt verrichtten, door Donders werd vervolmaakt. Meer nog dan de eersten belichaamde hij Gods liefde voor iedere mens, hoe afzichtelijk verminkt, stinkend en schijnbaar nutteloos ook. Hij diende de voormalige slaven waar hij kon in diepe nederigheid. Hij waste, voerde, verbond en troostte met altijd hetzelfde engelengeduld. Alsof die taak niet zwaar genoeg was, legde hij zichzelf ook landarbeid op, omdat hij anders bang was dat zijn conditie zou verzwakken. Tegelijk leek hij zich niets aan te trekken van de besmettelijkheid. “Ik word niet melaats”, zei hij als men hem er bezorgd over aansprak.
Zijn biografen suggereren iets van een stille afspraak met de hemel, gemaakt in de ontelbare uren die hij in gebed doorbracht. Als hij niet onderweg was of met mensen over de liefde van God sprak, dan was hij bij het Allerheiligste te vinden. Precies als we later bij Moeder Teresa zien, kon hij er geen genoeg van krijgen de lijdende Christus gezelschap te houden en daarmee te troosten. Om vervolgens de lijdende Christus te zoeken en te troosten in de mensen om hem heen. En in de talloze ongemakken die hij daarbij tegenkwam, zag hij een gelegenheid om boete te doen en daarmee Christus’ kruis te verlichten.
Met een engelengeduld bracht hij mensen tot geloof en talloze anderen tot bekering van hun levenswandel. Lang niet iedere zondaar gaf zich zomaar gewonnen. Uit de vele opgetekende getuigenissen blijkt dat hij ze op zo’n beminnelijke manier aansprak dat ze uiteindelijk wel overstag moesten gaan. Want hij bleef gewoon terugkomen, met een vriendelijkheid alsof hij nooit eerder een poging had gedaan. Van sommige hardnekkige zondaars voorspelde hij de dood, soms tot op het stervensuur af. Met dezelfde liefdevolle vasthoudendheid trad hij op tegen de vele medicijnmannen die hij door zijn bekeringswerk brodeloos maakte. Het mag een wonder heten dat hem nooit iets is aangedaan.
Petrus Donders werd begraven op Batavia. Later werd zijn lichaam naar de kathedraal in Paramaribo gebracht.
Met name op Batavia blijkt dat mensen werkelijk troost vinden in het geloof en daarmee in staat zijn hun verschrikkelijke lot te dragen. Ook als de kolonie langere tijd zonder priester gelaten moet worden, blijken de zieken hun gebedsbijeenkomsten trouw te zijn gebleven.
Het is onbegrijpelijk hoe iemand die zichzelf nergens voor spaart, het 45 jaar in de tropen kan uithouden waar menig collega al na korte tijd bezweek. Tot kort voor zijn dood ondernam hij zware tochten door het oerwoud, zonder dat een klacht over zijn lippen kwam.
Peerke Donders leefde vanuit zijn innige omgang met God. Diens liefde mocht hij zo sterk ervaren dat niets hem te zwaar was om anderen daarin te laten delen. Daar had hij letterlijk alles voor over. Vandaar zijn veelvuldige verzuchting over de diepe ernst van de zonde. Die probeerde hij teniet te doen door eindeloze verstervingen zoals alleen heiligen zoals hij dat kunnen. Mensen die er uit pure liefde hun leven voor over hebben anderen uit hun isolement te bevrijden.
De tocht naar Batavia gaat per boot.